Recensie over: Moderne Tijden

Van Grunsven en Peutz in een vie romancée

Roelof Braad

Moderne tijden. Van Grunsven en Peutz, bouwers van Heerlen.
Door Joos Philippens [Heerlen 2018], 332 blz., ISBN 978-90-79226-44-3 Prijs: € 19,95
(www.leonvandorp.nl/boek/moderne-tijden).

In het vorige nummer van MijnStreek kondigde ik een uitgebreidere bespreking van de door journalist Joos Philippens geschreven ’vie romancée’ over het leven van burgemeester Marcel van Grunsven en Frits Peutz aan. ’Moderne Tijden’ oogt gebaseerd op degelijk onderzoek. Een ’beknopt overzicht van de gebruikte bronnen’ achter in het boek bevestigt dat al min of meer.
Het goed geschreven boeiende verslag over het leven van beide actoren biedt een inkijk in de vorming van ’big booming’ stad Heerlen tijdens de economische bloei in het eerste driekwart van de 20ste eeuw. Als zeer bij de stad betrokken inwoner vond ik het verhaal zo spannend dat ik het boek in één adem uitlas. Wat mij opviel: in het boek ligt de focus voor de ontwikkeling van de stad duidelijk op de burgemeester die 35 jaar lang richtinggevend zijn stempel op het beleid drukte, meer nog dan op Peutz. Natuurlijk moest de burgemeester ook rekening houden met de meningen van wethouders en de gemeenteraad.
En er waren ook andere actoren. Enkele worden genoemd, zoals hoofdaalmoezenier Poels, mijndirecteuren Haex en Frowein en apotheker Voncken. Slechts terzijde wordt aan bijvoorbeeld architecten, mijndirecteuren, notarissen, artsen en de kantonrechter aandacht gegeven. Hadden zij geen vinger in de pap voor de ontwikkeling van Heerlens toekomst? Het is iets wat je bij het lezen niet direct stoort, maar waaraan nog weleens een uitgebreidere studie gewijd mag worden.
Verrassend vind ik enkele uitspraken in het boek waar ik wel vraagtekens bij heb gezet, omdat niemand de authentieke bron ervan ooit heeft aangegeven. Ik vermoed dat ook nu weer de mondelinge overlevering is gevolgd. Ik was daarom benieuwd of de auteur de bron nu wel had ontdekt.
Het eerste is de bewering op p. 84: ’Zelfs bovengronds spannen kerk en mijnen samen’. Is die bewering niet gebaseerd op indrukken? Mij lijkt het eerder dat er vanuit de mijnen zakelijk belang was en dat de kerk los daarvan een ’sociaal-religieuze’ agenda had om gelovigen binnen de kerk te houden. Iets wat gezien de tijdspanne waarin het plaatsvond de normaalste zaak van de wereld was en volstrekt voldeed aan de doelstellingen. Alleen als je met een bepaalde gedachtegang vanuit onze tijd kijkt naar de tijd van toen kun je komen tot een uitspraak als ’de oerconservatieve periode van de r.k. kerk’, zoals de auteur op p. 6 in het voorwoord zegt. Waren Haex en Poels werkelijk tegenstrevers (p. 17)? Is de rol en positie van Poels in de verschillende hoofdstukken wel goed neergezet? Op p. 29 wordt Poels als bouwer beschreven; hij was toch meer degene die het netwerk schiep om tot goede huisvesting te komen? Bij die huizen moesten de duiventillen anders dan beweerd door de mijnwerkers zelf bekostigd worden! Op p. 90 legt Poels ’dictatoriaal fanatisme’ aan de dag en Poels zou een ’verzetsleger’ op touw zetten tegen het bestemmingsplan van Klijnen (p. 125)? Waaruit blijkt dat? Poels was inderdaad tegen gettovorming in verstedelijkte gebieden, maar was hij desondanks niet eerder coöperatief ten opzichte van de uitbreidingen van Heerlen? Poels’ visie op de stedenbouw kennende zal hij Klijnen toch op zijn minst het voordeel van de twijfel hebben gegeven. Misschien jammer dat dit onderdeel niet verder is uitgebouwd: de eerste besluitvorming rond het bestemmingsplan staat te boek als ’het debacle van Heerlen’ (omdat de door Klijnen opgevoerde te behouden groengebieden rond de beken niets met bebouwde omgeving te maken zouden hebben).1
Een tweede bewering die mij interesseert, is de bewering op p. 228 dat er in de vergaderkamers achter huis de Luijff een poging is gewaagd om Heerlen tot koploper van de Europese mijnbedrijven te bombarderen. Waar komt dat verhaal vandaan? Was Heerlen ooit in de race om Europese kolenhoofdstad te worden? Het lijkt op het verhaal dat tijdens het jaar van de mijnen als basis werd gebruikt voor de aanvraag om voor Schunck en huis de Luijff het Europees Erfgoedlabel te verkrijgen. Want: ”Huis de Luijff is een herinneringsplek voor de Europese eenwording. Daar heeft een van de voorbereidende vergaderingen van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS), de voorloper van de Europese Unie, plaatsgevonden”, werd er beweerd. Dat gebeurde op 18 april 1951 volgens een artikel van Kor Bonnema en Hein Smedts.2 Mij lijkt dat echter onmogelijk omdat op die dag het Verdrag van Parijs werd getekend, waarmee met ingang van 23 juli 1952 de EGKS ontstond.3 Als het al initiërend besproken is (wat onwaarschijnlijk is omdat de Fransman Jean Monnet de kartrekker was) dan zal dat waarschijnlijk én eerder zijn én wat de Nederlandse deelname betreft, al dan niet in aanwezigheid van de minister of de staatssecretaris van Economische Zaken.4 Volgens wat de auteur aangeeft over de lobby om kolenhoofdstad te worden, zou dat ongeveer in de periode van de grote tentoonstelling ’Heerlen Bouwt’ gebeurd moeten zijn, dus rond 24 november 1955 t/m 4 januari 1956.5 Wat ik bij enig naspeuren in de kranten wel vind is dat op 23 mei 1955 een eerste vergadering is gehouden van de in Heerlen ingestelde Commissie van Advies overeenkomstig artikel 48 van het EGKS-verdrag bij de Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg. De commissie werd ingesteld om de Hoge Autoriteit van de EGKS van advies te dienen en inlichtingen te verschaffen over de Nederlandse mijnindustrie. De vergadering moest beslissen over de vorming van het bureau van de commissie. Deze hoge bijeenkomst vond echter plaats in het Heerlense Grand Hotel.6 Maar hier niets ten nadele van de auteur. Hij geeft zelf met een goede verwijzing op zijn website aan waar hij afwijkt van het échte verhaal om het boek spannender te maken.7 In die verantwoording geeft hij al aan dat ook hij geen echt bewijs voor de lobby ’Heerlen Europese kolenhoofdstad’ heeft gevonden
Uiteraard hebben we het over een historische roman. Daarin hoeft niet alles waarheidsgetrouw te worden weergegeven. Dus voor historisch onderzoek zal het boek wel weinig geraadpleegd worden, denk je dan. Maar er zit een adder onder het gras. Eenzelfde die ik bij bijvoorbeeld de bestseller van Marcia Luijten ben tegengekomen.8 Door de bewering dat gedegen archiefonderzoek is gedaan voor de gebruikte gegevens ga je er als lezer van uit dat vertelde feitelijkheden doorgaans juist zijn. Joos Philippens geeft gelukkig op zijn website per bladzijde aan waar hij van de historische feitelijkheden is afgeweken. ”Die combinatie maakt het boek ook voor historische naslag een bron”, beweerde ik in het vorige nummer van MijnStreek waar ik deze uitgebreidere boekbespreking aankondigde. Ik zie echter nu op zijn website waar de tweede druk is aangekondigd dat al diverse mensen commentaar hebben geleverd en in de lijst van ’The making of’ al aanpassingen zijn gemaakt. Zo’n lijstje met correcties heb ik ook en zal ik de auteur nog overhandigen.
Enkele daarvan: op het kaartje op p. 10 is de ligging van de nummers 22 en 23 verwisseld; de Pancratiuskerk is 12e-eeuws (p. 18); in 1877 (bouw raadhuis) moet Heerlen minstens 5000 inwoners hebben gehad (p. 32);9 het plan voor een kanaal naar Heerlen dateert uit 1924, dus vóór Van Grunsven, wel is in 1938 en 1948 een poging gedaan het dossier te heropenen (p. 102);10 Winants was pas in november 1952 in de nieuwe winkel op de hoek van de Raadhuisstraat gevestigd, daarvoor vanaf omstreeks april 1945 aan de Geleenstraat 18-20 in de achterzaal van Haweko en in de oorlog als verzendboekhandel aan de Geleenstraat 23 (vanaf omstreeks februari 1944), Oliemolenstraat 30A (vanaf december 1942) en Heesbergstraat 39 (eerste vermelding september 1942) – de eerste advertentie ’Boeken koopt u bij Winants’ vond ik in De Tijd van 8 mei 1946;11 de Heerlense raadsverslagen zijn vanaf 1912 gedrukt uitgegeven, dus handschrift ontcijferen was niet nodig (p. 259);12 de laatste die ik hier noem: het standbeeld van Poels is eerst op 12 september 1996 naar Welten verplaatst.13
Als deze en nog wat andere dingen door de auteur in zijn lijst ’the making of’ worden toegevoegd, kan mijn bewering dat het ook voor historici een naslagwerk kan zijn, blijven staan, hoewel historici uiteraard liever ’echte noten’ bij een boekwerk zien en sommige opmerkingen wellicht beter in de tekst verbeterd hadden kunnen staan om geen nieuwe mythes te laten ontstaan.

Al deze opmerkingen ten spijt: alle waardering voor het niet aflatend speurwerk van de auteur. Hij schreef een boeiend verslag over een tijd waarin het moderne Heerlen vorm kreeg. Elke Heerlenaar moet het een keer lezen!

Noten:
Joos Philippens gaf in zijn reactie op deze boekbespreking aan dat enkele genoemde verbeterpunten in de tweede druk en op zijn site 'The making of' al zijn opgenomen.
1 Zie hiervoor o.a.: G. ten Cate, Ir. Jos Klijnen (1887-1973), doctoraalscriptie [Leiden 1976].
2 Zuiderlucht, 11 november 2015. Zie ook de link: http://www.zuiderlucht.eu/newtropolis/ - gezien: 27 juni 2018. En Limburgs Dagblad/De Limburger, 28 februari 2015, een artikel naar aanleiding van het besluit van de Ministerraad om op advies van de Raad voor Cultuur om Schunck en Huis de Luijff kandidaat te stellen voor dit label bedoeld voor locaties die een sleutelrol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de EU.
3 https://nl.wikipedia.org/wiki/Verdrag_tot_oprichting_van_de_Europese_Gemeenschap_voor_Kolen_en_Staal.
4 De laatste wetenschappelijke publicaties reppen hier niet over. In telefonisch overleg met enkele auteurs ervan gaven zij aan dat zij het gegeven niet zijn tegengekomen. Wel dat de Nederlandse regering en vooral Staatsmijnen in de jaren 1950 vasthielden aan de ’open energiemarkt’ zoals de EGKS dat initieel wilde, maar wat al door België, Frankrijk, Duitsland snel werd opgegeven voor eigen nationaal energiebeleid (zie Peet/Rutten, Oranje Nassaumijnen [Zwolle 2009], 293-294 en ook 259-261; en: Messing, De Mijnsluiting in Limburg [Leiden 1988], 2-3). Gerard Rooijakkers die Schunck* erover adviseerde gaf geen antwoord op mijn tweemaal gezonden mail (7 april en 7 oktober 2015) om mij de bron van zijn bewering te noemen zodat ik er verder onderzoek naar zou kunnen doen.
5 Limburgsch Dagblad, 25 november 1955 en 3 januari 1956.
6 Limburgsch Dagblad, 20 en 24 mei 1955.
7 Op de website https://modernetijden.nl/?p=54. Gezien: juni 2018.
8 Het geluk van Limburg [Amsterdam 2015]. Zie de boekbespreking erover door Frans Vonk in MijnStreek 2 (2017) 1, 30-33.
9 In 1869 had Heerlen 4927 inwoners, in 1879 5105. Bevolkingsstatistieken in RhH, Collectie Janssen.
10 J. Jamar, ’Een kanaal naar Heerlen’, in: Het Land van Herle 39 (1989) 1, 1-4.
11 Limburgsch Dagblad, 12-11-1952 (naast ’t Raadhuis); Moed en Vertrouwen, 7-4-1945 en Limburgsch Dagblad, 6-9-1945 (Geleenstraat 18-20); Limburger Koerier, 19-2-1944 (Geleenstraat 23); Limburgsch Dagblad, 5-12-1942 (Oliemolenstraat 30A) en Limburgsch Dagblad, 5-9-1942 (eerste melding in de krant van de boekhandel, Heesbergstraat 39).
12 RhH, Bibliotheek. Bedoeld zijn waarschijnlijk de notulen van het college van Burgemeester en Wethouders.
13 Elly Peerboom-van der Meer e.a., ’De St. Martinuskerk in Welten’, in: Het Land van Herle 65 (2015 ) 2, 52.

Recensie door: Mijnstreek - Roelof Braad